2 Samuel 24

1) voer voort

Dit schijnt te zien op den voorgemelden driejarigen honger, waarvan boven, 2 Sam. 21:1, enz.

2Sa 21.1

2) Hij porde

Te weten, de Heere. Niet dat Hij zulks zou hebben ingegeven, maar omdat Hij, naar zijn rechtvaardig oordeel, door zijn verborgen regering, den satan zulks heeft willen toelaten, en hem gebruiken tot een verdiende straf der Isra‰lieten, en tot kastijding en vernedering van David; uit vergelijking van 1 Kron. 21:1, waar deze historie wordt wederhaald.

1Ch 21.1

3) tegen henlieden,

Te weten, tegen de Isra‰lieten; dat is, tot straf der Isra‰lieten. Anders, onder henlieden.

4) zeggende:

Zie boven, 2 Sam. 16:10, en vergelijk 1 Sam. 26:19, en 1 Kon. 22:22.

2Sa 16.10 1Sa 26.19 1Ki 22.22
5) Dan tot Ber-seba toe,

De twee uiterste landpalen van Kana„n. Dan in het noorden en Berseba in het zuiden.

6) tel het volk,

Gij en uw gezelschap, dat gij mede zult nemen, zullen tellen allen die tot den strijd bekwaam zijn, van twintig jaren af en daar boven. Zie Num. 1:3, en onder, 2 Sam. 24:9. Doch sommigen menen dat Davids zonde principalijk daarin bestaan heeft dat David ook bevolen heeft te tellen die onder de twintig jaar waren, ten strijde bekwaam. Waaruit ook [naar hun gevoelen] ontstaan zou de verscheidenheid van het getal verhaal hier 2 Sam. 24:9, en 1 Kron. 21:5.

Nu 1.3 2Sa 24.9,9 1Ch 21.5

7) opdat ik

Hiermede toont David dat hij door enkele nieuwsgierigheid en hoogmoed gedreven wordt; hetwelk Joab en andere oversten merkende, gezocht hebben David dit te ontraden. Vergelijk 1 Kron. 21:3,6, en 1 Kron. 27:23.

1Ch 21.3,6 27.23
8) deze

Zoals elke stam nu is.

9) in het midden

Aro‰r was gelegen in den stam van Gad, midden tussen de beide beken Arnons, waarvan de ene afliep in de Jordaan, de andere tot in de Dode zee. Zie ook Deut. 2:36.

De 2.36

10) Jaezer.

Gelegen aan de beek Arnon, waar zij van het noorden naar het zuiden loopt.

11) Gilead,

Strekkende van de beek Arnon tot aan de noordpalen van Kana„n.

12) lage land Hodsi;

Hebreeuws, het land Tachtim Chodschi; dat sommigen vertalen, het land dergenen, die in de laagte wonen, nieuwelijks [bewoond, of verkregen], te weten, bij Sauls tijd, gelijk sommigen menen. Zie 1 Kron. 5:10. Anderen duiden het op der Ammonieten en Moabieten land, waarvan boven 2 Sam. 8:2, en 2 Sam. 12:29,30,31. Sommigen houden het voor een eigennaam van zekere streek.

1Ch 5.10 2Sa 8.2 12.29,30,31

13) Dan-jaan,

Dit houdt men te wezen de stad Dan, de noordergrenzen van Kana„n, vermeld 2 Sam. 24:2, tevoren genoemd La‹s en Leschem, Joz. 19:47; Richt. 18:29.

2Sa 24.2 Jos 19.47 Jud 18.29

14) Sidon.

Zie Richt. 18:7.

Jud 18.7
15) Tyrus,

Zie Joz. 19:29.

Jos 19.29
16) van het getelde volk

Hebreeuws, der telling.

17) achthonderd duizend

Te weten, naar sommiger gevoelen, boven het ordinaire en bekende krijgsvolk, bedragende 288.000 met de oversten, hebbende onder zich 24.000, gelijk verhaald wordt 1 Kron. 27:1, enz. Dezen onder dit getal mede gerekend zijnde, vindt men omtrent het grotere getal, dat 1 Kron. 21:5 staat. Zie wijder 2 Sam. 24:2.

1Ch 27.1 21.5 2Sa 24.2

18) zwaard uittrokken,

Zie Richt. 8:10.

Jud 8.10

19) vijfhonderd duizend

Het ordinaire bestelde krijgsvolk van Juda, daaronder [naar sommiger gevoelen] mede gerekend zijnde, hetwelk 1 Kron. 21:5 is uitgelaten [omdat zij daar alrede gerekend waren onder de elf honderd duizend] en waarvan de oversten verhaald zouden zijn boven, 2 Sam. 23:8, enz. Het is ook aanmerkelijk dat Joab de stammen van Levi en Benjamin niet heeft willen tellen, misschien ook niet de stad Jeruzalem. Zie 1 Kron. 21:6, en 1 Kron. 27:24.

1Ch 21.5 2Sa 23.8 1Ch 21.6 27.24
20) Davids hart sloeg hem,

Vanwege nadenken, droefenis, schrik en berouw over zijn begane zonde. Zie dezelfde manier van spreken 1 Sam. 24:6, met de aantekeningen.

1Sa 24.5

21) neem toch de misdaad

Zie boven, 2 Sam. 12:13.

2Sa 12.13
22) Gad,

Zie van dezen 1 Sam. 22:5; 1 Kron. 29:29.

1Sa 22.5 1Ch 29.29

23) ziener,

Zie 1 Sam. 9:9.

1Sa 9.9
24) draag Ik u voor;

Of, leg Ik u op; dat is, Ik stel u drie plagen voor; welke gij zult kiezen, die zal Ik u opleggen of toezenden.

25) zeven jaren

De voorgaande drie jaren [waarvan boven, 2 Sam. 21:1], en het vierde [waarin dit geschiedde] daarbij gerekend, zijn het zeven jaren; welverstaande den tijd hieronder gerekend, in welken de honger is opgehouden; anders maar drie, welk getal staat 1 Kron. 21:12. Sommigen nemen zeven jaren voor een langen tijd, waarvoor drie jaren staan in de Kronieken. Enigen menen dat God in het handelen met David eerst wel zeven, en daarna, die verzachtende, minder [te weten, drie] heeft voorgesteld.

2Sa 21.1 1Ch 21.12

26) dat die u vervolgen?

Hebreeuws, dat hij [te weten een ieder uwer vijanden] u vervolge; versta daarbij, en u achterhalende vijandiglijk handele. Zie 1 Kron. 21:12.

1Ch 21.12
27) hand des HEEREN vallen,

Alzo, dat Hij ons zelf zonder tussenkomen van mensen kastijde.

28) vele,

Of, groot.

29) mensen niet vallen.

Hebreeuws, eens mensen; te weten, mijner vijanden, bij welken ik geen barmhartigheid gevonden heb.

30) tot den gezetten tijd

Dien God door den profeet Gad had uitgedrukt, te weten, drie dagen lang. Sommigen verstaan door den gezetten tijd den tijd des avondoffers van den eersten dag, zulks dat de tijd door Davids berouw en gebeden [waarvan in het volgende] van God verkort is.

31) Dan tot Ber-seba toe,

Dat is, door het ganse land, gelijk 2 Sam. 24:2.

2Sa 24.2
32) engel

Dien God daartoe uitgezonden had; 1 Kron. 21:15.

1Ch 21.15

33) verderven,

Door de pestilentie.

34) berouwde

Zie Gen. 6:6.

Ge 6.6

35) Arauna,

Onder, 2 Sam. 24:18, genoemd Aranja, en 1 Kron. 21:15 Ornan.

2Sa 24.18 1Ch 21.15

36) Jebusiet.

Maar bekeerd tot de ware religie. Jeruzalem was tevoren Jebus genoemd en van de heidense Jebusieten bewoond. Zie Richt. 1:21, en Richt. 19:10,12 en boven, 2 Sam. 5:6.

Jud 1.21 19.10,12 2Sa 5.6
37) zag,

Want de engel verscheen in mensengedaante, tussen hemel en aarde, hebbende een bloot zwaard in zijn hand; 1 Kron. 21:16.

1Ch 21.16

38) gezondigd,

In het tellen des volks.

39) gedaan?

Hij verstaat het volk, dat wel aan deze zonde van David geen schuld had, maar anderszins deze straf verdiend had.

40) huis.

Dat is, mijn bloedvrienden, die mij mede geraden of immers niet ontraden hebben.

41) op,

Uit uw slot, naar het gebergte, genoemd Moria, daar de huizing van Arauna was, waar Abraham bevolen was zijn zoon te offeren, Gen. 22:2,14, en naderhand de tempel gebouwd is. Zie 1 Kron. 22:1, enz., en 2 Kron. 3:1.

Ge 22.2,14 1Ch 22.1 2Ch 3.1

42) Arauna,

Boven en onder genoemd Arauna.

43) geboden had.

Door den engel, dien God bevel gegeven had den profeet Gad zulks aan te dienen; 1 Kron. 21:18.

1Ch 21.18
44) zijn knecht?

Dat is, tot mij.

45) opgehouden worde

Vergelijk Num. 16:48.

Nu 16.48
46) goed is in zijn ogen;

Dat is, dat hem gelieft of behaagt.

47) runderen

Want Arauna was aan het dorsen, waartoe men gebruikte runderen of ossen, die den getakten dorswagen, of slede, over het koren omtrokken. Zie Deut. 25:4.

De 25.4

48) hout.

Om de offerande met vuur aan te steken.

49) gaf Arauna,

Zoveel hem aanging; maar David wilde het niet aannemen.

50) koning, aan den koning.

Sommigen menen dat hij een koning genoemd wordt, omdat hij zich zo liberaal hier gedroeg, alsof hij een koning geweest ware. Anderen verstaan dat hij der Jebusieten koning geweest is, eer David den burg Zion innam. Anderen menen dat koning zijn toenaam is geweest.

51) neme een welgevallen in u.

Dat is, tone dat Hij u, mitsgaders uw gebeden en offeranden, genadiglijk in den Messias aanzie en aanneme; waarvan gebleken is door het vuur, dat God van den hemel zond op het brandofferaltaar; 1 Kron. 21:26.

1Ch 21.26
52) zekerlijk

Hebreeuws, kopende kopen.

53) niet.

Die mij van een ander omniet zouden gegeven zijn, maar van hetgeen dat mijne is.

54) vijftig zilveren sikkelen.

Dit wordt verstaan van den prijs der runderen en van het andere gereedschap; want de ganse plaats heeft hij gekocht voor zeshonderd gouden sikkelen, 1 Kron. 21:25. Sommigen verstaan dat hier gesproken wordt van den koop der dorsvloers en der runderen; maar 1 Kron. 21:25 van den koop der ganse plaats, waarop de tempel gebouwd is. Van gouden sikkelen, zie Gen. 24:22.

1Ch 21.25,25 Ge 24.22
55) lande verbeden,

Dat is, de inwoners des lands verzoend, door het middel der gebeden, die geschiedden in het geloof van den Messias en van zijn enig zoenoffer, waarvan deze offeranden een voorbeeld waren.

Copyright information for DutKant